Onderzoekende houding
Een sterke onderzoeksfase vraagt om een doordachte en oprechte onderzoekende houding. Vaak genoeg laten we die onderzoekende grondhouding los en verwerven we kennis veelal om onze intuïtie te bevestigen. Met ons buikgevoel in de richting van een bepaald antwoord sturen we ons onderzoek in de richting van bepaalde resultaten die onze intuïtieve keuzes bevestigen. Maar onderzoek kan enkel vaststellingen doen en zaken aantonen, het kan je niet zeggen wat je moet doen.
Een oprechte onderzoekende houding houdt in dat je:
- kritisch afstand neemt van wat vanzelfsprekend lijkt.
- vooroordelen aan de kant schuift ten voordele van onbevangenheid.
- nieuwsgierig bent en op onderzoek uitgaat.
- vertrekt van goede vragen.
Kortom: verwondering en vraagstelling staan centraal. Je blijft vragen stellen om tot vaststellingen te komen. Door hieraan vast te houden, vermijd je normatieve vragen en het al te gericht sturen van je onderzoek. Laat dus je beleidskeuzes en visie-ontwikkeling achterwege tot wanneer je onderzoek is afgerond. Enkel zo baseer je keuzes op onderzoek in plaats van onderzoek op keuzes.
Onderzoeksvragen stellen
Een cruciaal element in een sterk onderzoek zijn de juiste onderzoeksvragen. Zonder goede vragen kan je immers ook geen sterke antwoorden bekomen. Neem je tijd om vragen op te stellen die voor jouw organisatie van belang zijn. Daarbij is het belangrijk om een doel voor ogen te hebben. Onderzoek heeft immers een doelstelling en daaropvolgend een vraagstelling. Stel jezelf dus eerst de vraag wat je wil bereiken met je onderzoek: wil je beschrijven, evalueren, verklaren, voorspellen, vergelijken, verbetersuggesties doen, … Elk van deze doelstellingen houdt andere vragen in.
Onderzoeksvragen kunnen allerlei topics beslaan en zich zowel op de vereniging richten, alsook een externe focus hebben. Vaak genoeg komen we uit bij zeer brede vragen met zeer veel invalshoeken. Als je echter gericht gegevens wil verzamelen ga je best van een breed thema met verschillende invalshoeken, naar één concrete vraag. Maak daarin doordachte keuzes. Via deelvragen kan je nog steeds de verschillende aspecten belichten.
Een sterke hoofdvraag is:
- inhoudelijk (geeft aan waar het om gaat).
- concreet en precies (geeft ook aan om welke onderzoeksobjecten het gaat).
- geformuleerd in begrijpelijke taal.
- in dienst van de doelstelling van je onderzoek.
Vermijd daarbij normatieve vragen (vb. is iets slecht/goed?), beleidsvragen (vb. wat moeten we doen?) en verbetervragen (vb. hoe doen we het beter?), gesloten vragen of waarom-vragen. Een sterke onderzoeksvraag tracht vaststellingen te doen en iets te onderzoeken eerder dan te labellen of richting te geven. Richting kies je immers pas nadien.
Een voorbeeld uit het toekomstverkenningsonderzoek:
Welke maatschappelijke ontwikkelingen zullen de omgeving van het jeugdwerk mee bepalen?
deelvragen:
Wat zijn de kenmerken van het jeugdwerk als werkveld?
Welke maatschappelijke ontwikkelingen kunnen we vaststellen?
Welke transitiegebieden kunnen we identificeren voor het jeugdwerk?
Welke veranderingen dienen zich aan in die transitiegebieden?
Enkele voorbeelden van goede en slechte onderzoeksvragen
NIET
Is scheiden slecht voor kinderen?
Dit is een normatieve vraag waarbij de onderzoeker stuurt en zijn of haar eigen mening laat doorschijnen.
WEL
Wat betekent het scheiden van ouders voor kinderen?
NIET
Wat kunnen we doen om onze samenwerking te optimaliseren?
Dit is een verbetervraag en verbeteren vraagt om een bepaalde strategie die je zelf moet bepalen op basis van onderzoek. Je moet dus eerst antwoorden verzamelen op een beschrijvende of verklarende vraag.
WEL
Hoe verloopt de samenwerking tussen organisatie X en organisatie Y?
In welke mate draagt de samenwerking tussen organisatie X en organisatie Y bij tot het behalen van de doelstellingen van organisatie X?
In welke mate draagt de samenwerking tussen organisatie X en organisatie Y bij tot het behalen van de doelstellingen van organisatie Y?
NIET
Kunnen we ons aanbod meer op maat maken van onze doelgroep en onze vrijwilligers?
Dit is een ja/nee vraag en dus een gesloten vraag. Bovendien bevat deze vraag eigenlijk meerdere vragen en is dus zo een cocktailvraag (doelgroep & vrijwilligers).
WEL
Hoe ervaren jongeren product X?
Wat zijn voor de vrijwilligers van werking Y belangrijke voorwaarden om een engagement op te nemen in werking Y?
NIET
Hoe kunnen we beter vinger aan de pols houden bij kinderen en jongeren?
Deze vraag bevat een spreekwoord of zegswijze en kan dus voor verschillende interpretaties zorgen.
WEL
Hoe kan De Ambrassade op een efficiënte en kwaliteitsvolle manier weten wat er leeft bij kinderen en jongeren in Vlaanderen?
Welke methodes gebruikt De Ambrassade vandaag om te weten wat er leeft bij kinderen en jongeren in Vlaanderen.
Op welke manier houden andere bovenlokale organisaties voeling met kinderen en jongeren?
Afhankelijk van de analysemethode die je in fase 4 zal hanteren, zullen je onderzoeksvragen al een bepaalde richting krijgen.
Vanuit De Ambrassade schuiven we de SWOART methode naar voren als analysekader. Deze methode deelt bronmateriaal en gegevens uit je onderzoek volgens een bepaald kader in, om zo sneller tot concrete beleidsuitdagingen op -opties te komen. Om het volledige kader in te kunnen vullen, impliceert de methode enkele vragen, bijvoorbeeld de aspiraties van je medewerkers of de resultaten die stakeholders willen zien.